MENU
PDF Opties

Financiering

Doelstelling

In deze paragraaf wordt helder gemaakt hoe de financieringsfunctie is ingericht en hoe daarmee wordt gewerkt.
In het coalitieakkoord is aangegeven dat in de lopende bestuursperiode een begin wordt gemaakt met het terugdringen van de schuldenlast. Om dit voornemen te kunnen volgen, is een overzicht opgenomen waarin de ontwikkeling van de schuldenlast over een periode van 5 jaar wordt gepresenteerd.

Prognose geïnvesteerd vermogen en financieringsstructuur (in miljoenen euro's)

stand

31-12-2017

stand

31-12-2018

stand

31-12-2019

stand

31-12-2020

stand

31-12-2021

Geïnvesteerd vermogen

Materiele activa

254,5

254,4

256,5

255,0

249,1

Financiele activa 

57,5

56,9

56,3

55,7

55,1

Grondexploitaties

44,1

38,3

33,7

28,8

16,9

Onderuitputting investeringen

-2,5

-3,5

-3,0

-2,0

-1,0

Totaal geïnvesteerd vermogen

353,6

346,1

343,5

337,5

320,1

Financieringsmiddelen

Eigen vermogen:

- Algemene reserve

15,8

16,8

18,7

21,5

24,6

- Bestemmingsreserves

9,8

8,3

8,0

7,7

7,6

Vreemd vermogen:

- Langlopende leningen o/g

286,7

286,5

288,7

291,8

294,3

- Voorzieningen

4,6

4,3

3,7

3,1

3.3

Kortlopende financieringsmiddelen (b.v. kasgeld)

36,7

30,2

24,4

13,4

-/- 9,7

Totaal financieringsmiddelen

353,6

346,1

343,5

337,5

320,1

Uit het bovenstaande overzicht blijkt dat de behoefte aan externe financieringsmiddelen afneemt. De externe financieringsmiddelen zijn het totaal van de langlopende leningen o/g en de kortlopende financieringsmiddelen.
Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de verwachte afname van het geïnvesteerd vermogen en de verwachte toename van het eigen vermogen (algemene reserve en bestemmingsreserves).
De belangrijkste onzekerheid in de afname zijn de ontwikkelingen in het kader van de bouwgrondexploitaties, zoals de verkoop van gronden.

Tabel leningportefeuille (opgenomen geldleningen in miljoenen euro's)

Stand

31-12-2017

Gemiddelde rente %

Aflossing

2018

A. Algemeen

274,9

2,14%

47,91

B. Woningbouw

3,7

3,30%

0,23

C. Stadsverwarming Purmerend

8,0

2.65%

-

Totaal

286,7

2,17%

48,14

Toelichting:

ad A. De leningportefeuille Algemeen bestaat voornamelijk uit leningen met een jaarlijkse nominale aflossing
of met een aflossing ineens aan het einde van de looptijd (zogenaamde fixe leningen). De leningportefeuille
algemeen bedraagt per 31 december 2017 € 274,9 miljoen. Deze leningen zijn aangetrokken met een gemiddeld rentepercentage van 2,14%. De aflossingsverplichting in 2018 bedraagt € 47,9 miljoen.

ad B. De leningportefeuille Woningbouw bedraagt per 31 december 2017 € 3,7 miljoen. Deze (laatste) geldlening is aangetrokken ter financiering van woningbouwprojecten en is doorverstrekt aan de woningbouwcorporatie. Het gemiddeld rentepercentage bedraagt 3,30%. De aflossingsverplichting in 2018 bedraagt € 0,2 miljoen. De laatste aflossing van deze lening vindt plaats in 2040.


ad C. De leningportefeuille Stadsverwarming Purmerend bedraagt per 31 december 2017 € 8,0 miljoen. Deze geldlening is aangetrokken ter financiering van de kapitaalbehoefte van de Stadsverwarming en is doorverstrekt aan de Stadsverwarming Purmerend. Gemiddeld rentepercentage bedraagt 2,65%. De aflossingsverplichting in 2018 is nihil. Deze fixe lening van € 8 miljoen wordt afgelost in 2023.
In het kader van de voorgenomen afbouw van de schuldenlast worden in de toekomst geen leningen meer aangetrokken en doorverstrekt aan Stadsverwarming. In plaats daarvan wordt volstaan met het garanderen van nieuwe geldleningen.

Garantstellingen Stadsverwarming

De gemeente staat als 100% aandeelhouder garant voor de verplichtingen van de BV Stadsverwarming. In het verleden was er, naast het ingebrachte eigen vermogen, sprake van een mix van aan Stadsverwarming verstrekte geldleningen en door de gemeente gegarandeerde geldleningen.
Zoals hierboven al is aangegeven worden geen nieuwe geldleningen meer verstrekt maar wordt volstaan met het garanderen van nieuwe geldleningen. Voor de periode 2016-2019 wordt in totaal voor een bedrag € 30 miljoen aan nieuwe geldleningen verwacht. Deze leningen zijn voor de financiering en herfinanciering van de bestaande bedrijfsactiviteiten.
Voor de periode tot eind 2019 ligt daarmee het plafond voor te verstrekken garanties op langlopende geldleningen op € 80 miljoen.

Renterisico

Het in één kwartaal door de gemeente opgenomen kasgeld wordt berekend door het gemiddelde te nemen van de uitstaande korte financiering (rentetypische looptijd korter dan 1 jaar) per aanvang van de drie kalendermaanden. De kasgeldlimiet waartegen dit gemiddelde wordt afgezet, bedraagt 8,5% van het begrotingstotaal. Het begrotingstotaal bedraagt in 2018 € 230,2 miljoen. De kasgeldlimiet bedraagt dan voor 2018 € 19,6 miljoen. Voor leningen met een looptijd vanaf 1 jaar geldt de renterisiconorm. De renterisiconorm heeft als doel om het renterisico bij herfinanciering te beheersen. Deze norm houdt in dat de jaarlijks verplichte aflossingen en renteherzieningen van de langlopende leningen niet meer mogen bedragen dan 20% van het begrotingstotaal. Dit om te voorkomen dat bij herfinanciering van de leningen bij (aanzienlijk) hogere rente, grote schokken optreden in de hoogte van de rente die de gemeente moet betalen. In 2018 bedraagt de renterisiconorm ongeveer € 46 miljoen. De verwachting is dat de renterisiconorm niet zal worden overschreden .

Beoordeling te betalen rente en renteontwikkeling

De komende jaren is er sprake van een financieringsbehoefte. Deze wordt veroorzaakt door de doorlopende investeringen, het meerjaren investeringsprogramma en het inzetten van reserves en voorzieningen. Het is van belang inzicht te hebben in de planning en de voortgang van de lopende en voorgenomen investeringen om te kunnen anticiperen op de financieringsbehoefte. Voortdurend wordt er getracht de rentesfeer te optimaliseren. De rente is nog steeds relatief laag, maar is licht aan het stijgen. Echter het afwijken van de planning van de uitvoering van de voorgenomen investeringen blijft een financieringsrisico. Vanaf 2019 staan er geen grote en nieuwe investeringsprogramma's gepland. Dit betekent dat er jaarlijks vervangingsinvesteringen terugkomen die een gemiddelde afschrijvingstermijn van 20 jaar laten zien met een bijbehorende afschrijvingslast van gemiddeld € 12,5 miljoen. Hier is ook rekening mee gehouden in de spreiding en optimalisatie van de leningportefeuille, door een mix toe te passen op de jaarlijkse financieringsbehoefte met jaarlijks een aanname met het aantrekken van zowel fixe als lineaire geldleningen met een looptijd van 15 jaar.

In de (hernieuwde) notitie Rente 2017 (in het kader van de vernieuwing BBV) wordt ingegaan op de verwerking van de rentelasten en -baten in de begroting en jaarstukken. Doelstelling van deze notitie is het bevorderen van een eenduidige handelwijze met betrekking tot rente door gemeenten (harmonisering), stimuleren dat gemeenten de (verwachte) werkelijke rentelasten opnemen in de begroting en de jaarstukken en het eenduidig inzichtelijk maken van de wijze waarop de gemeenten met rente zijn omgegaan (transparantie). De bepalingen en richtlijnen van deze notitie treden in werking met ingang van het begrotingsjaar 2018. In onderstaande tabel wordt de rentetoerekening 2018 voor Purmerend weergegeven (bedragen x € 1.000).

a. Externe rentelasten over de korte en lange financiering

6.312

b. Externe rentebaten over de korte en lange financiering (bibliotheek, P3, hypotheken)

 

-648

Saldo rentelasten en rentebaten

 

5.664

c1. Doorberekende rente grondexploitaties

-903

 

c2. Projectfinanciering Baanstee-Noord

-66

 

c3. Projectfinanciering doorverstrekte leningen (Stadsverwarming/Woningbouw)

299

 

Aan taakvelden toe te rekenen externe rente

 

-670

d1. Rente over eigen vermogen

 

717

d2. Rente over voorzieningen grondexploitaties

 

-

Totaal aan de taakvelden toe te rekenen rente

2,00%

5.711

e. De aan taakvelden toegerekende rente (renteomslag activa en deelnemingen)

2,50%

7.158

f. renteresultaat op het taakveld treasury

0,50%

1.449

Toelichting op de rentetoerekening in 2018

De rente die aan de taakvelden wordt doorbelast, wordt toegerekend op basis van een omslagrente (rente op activa en deelnemingen). De omslagrente mag op een veelvoud van een half procent worden afgerond. De omslagrente mag maximaal 0,5% afwijken van het werkelijke rentepercentage dat aan de taakvelden moet worden toegerekend. Als vaste rekenrente voor activa die integraal worden gefinancierd, wordt een percentage van 2,5% gehanteerd in periode 2018-2021. Tegenover deze rekenrente staat de rente die de gemeente betaalt over de opgenomen geldleningen, rente over de eigen middelen en de rekenrente aan grondexploitaties en specifieke leningen met externe financiering (Stadsverwarming en Woningbouw) en zonder externe financiering (bibliotheek, P3 en hypotheken). Als trend voor de opgenomen geldleningen geldt dat in de afgelopen periode een licht dalende tendens van de langlopende rentetarieven zichtbaar is geweest. Dit is ook terug te zien in de meerjarige daling van het gemiddelde rentepercentage. Voor de komende jaren wordt uitgegaan van een mixrente voor nieuw aan te trekken geldleningen die oploopt voor fixe leningen van 1,9% in 2018 naar 2,2% in 2021 en voor lineaire leningen van 1,3% in 2018 naar 1,6% in 2021. Op grond van de huidige marktontwikkelingen is de verwachting dat de te betalen rente voor alle vaste geldleningen de komende periode licht zal stijgen.

Uit bovenstaande tabel blijkt dat er aan de taakvelden 2% wordt toegerekend aan rente. Het deel dat mag worden toegerekend aan rente bedraagt 2,5%. Hierdoor onstaat een renteresultaat dat gelijk is aan 0,5% en binnen de regels van de notitie Rente valt.
Daarnaast geldt voor 2018 dat ten behoeve van de getrouwe weergave van de rentelasten in de jaarstukken een correctie verplicht wordt gesteld indien de werkelijke rentelasten die aan de taakvelden moeten worden doorbelast afwijken van de rentelasten die aan de taakvelden zijn doorbelast. Deze afwijking mag dan niet groter zijn dan 25%. Voor 2018 is de verwachting dat dit binnen de marge valt.

Ondanks een stijgende rente op de kapitaalmarkt, blijft de gemiddelde rente dalen. De verwachting is dat de gemiddelde rente in 2021 zal uitkomen op 1,8%. Dit betekent, om aan de regels te voldoen, dat vanaf 2019 de renteomslag naar verwachting naar 2% zal worden bijgesteld. Dit zal onderdeel uitmaken van de Kaderbrief 2019.

Kredietrisico

Het kredietrisico is het risico van een waardedaling van een vordering, als gevolg van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij vanwege insolventie of deficit. In de verordening 212 en 213A 2010 (vastgesteld door de raad op 25 november 2010) is het treasurystatuut komen te vervallen. In de plaats hiervan is artikel 11 gekomen zijnde de financieringsfunctie. Uitzettingen van gelden uit hoofde van de financieringsfunctie mogen met ingang van 2014, door een wijziging van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, alleen nog worden gedaan bij publiekrechtelijke instellingen (zoals andere gemeenten) of bij het Rijk door middel van schatkistbankieren. Indien zich een overschot lijkt te gaan voordoen, wordt namelijk de volgende volgorde in handelen gehanteerd:

  • Het aangetrokken kasgeld terugbrengen naar nul.
  • Afzien van het aantrekken van nieuwe langlopende geldleningen voor een periode van 1 tot 2 jaar.
  • Het uitzetten van overtollige liquide middelen voor een korte termijn.

Door de beperkte omvang van de plotselinge meevallers, is de kans dat Purmerend beschikt over overtollige middelen verwaarloosbaar.

Koersrisico

Het koersrisico is het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen. Door gebruik te maken van díe instrumenten voor de kortlopende uitzettingen die zijn toegestaan (zoals daggeld en rekening courant), zal het te lopen koersrisico minimaal zijn. Langlopende uitzettingen uit hoofde van de treasury functie, zullen naar verwachting niet plaatsvinden. Voor het verstrekken van geldleningen en garantstellingen uit hoofde van de publieke functie, zullen zich naar verwachting geen bijzondere risico’s voordoen.

EMU-saldo

Op grond van het bestuurlijk akkoord tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het kabinet van 27 september 2004, moeten gemeenten sinds het jaar 2006 hun EMU-saldo in de begroting opnemen.

Het EMU-saldo van een overheidslichaam kan omschreven worden als het saldo op kasbasis, op basis van chartale geldstromen in een jaar. Het boekhoudstelsel van de Europese Unie is gebaseerd op het kasstelsel (evenals dat van het Rijk), terwijl gemeenten het ‘stelsel van baten en lasten’ hanteren. Zo kan het voorkomen dat een gemeente een sluitende exploitatie heeft (wettelijke verplichting), maar op kasbasis een tekort. Investeringen worden bijvoorbeeld in de gemeentelijke exploitatie in een aantal jaren afgeschreven, maar in het kasstelsel worden deze bedragen ineens ten laste van het resultaat gebracht. Ook de grondexploitatie kan een substantiële invloed hebben op het EMU-saldo van de gemeente.

Het EMU-saldo van de gemeente werkt door in het EMU-saldo van de nationale overheid. Het EMU-tekort van de staat mag, in het kader van het Stabiliteitspact, maximaal 3% van het Bruto Nationaal Product (BNP) bedragen. Dit percentage is als gevolg van de kredietcrisis in heel Europa onder druk komen te staan: praktisch alle Europese landen overschreden het ruimschoots.

De afgelopen jaren is steeds gebleken dat de begrote EMU-saldi veel hoger zijn dan de werkelijke saldi in de jaarstukken. Dit wordt veroorzaakt door een continu te optimistische inschatting van het jaar van uitgave van ter beschikking gestelde kredieten. Tevens geldt dat voor een individuele gemeente de noodzaak tot het doen van een investeringsuitgave, zich verhoudt tot een theoretische berekening van wat de gemeenten gemiddeld als EMU-saldi zouden mogen realiseren. Niet alle gemeenten plegen tegelijk omvangrijke investeringen. Hieronder worden de EMU-saldi gepresenteerd zoals nu zijn verwerkt voor 2016, 2017 en 2018. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat hieruit geen knelpunten voortvloeien.

Jaar

Bedrag (x € 1.000)

2016 (rekening)

€ 7.460

2017 (begroting)

- € 26.410

2018 (begroting)

€ 11.996

Aflossingsschema opgenomen geldleningen

Hieronder worden de aflossingen van opgenomen geldleningen gepresenteerd voor de komende periode.

2018 € 48,1 miljoen

2019 € 27,9 miljoen

2020 € 46,9 miljoen

2021 € 37,5 miljoen

De aflossingen zullen volledig geherfinancierd worden.

Nieuw aan te trekken geldleningen

Voor 2018 wordt rekening gehouden met het aantrekken van nieuwe langlopende geldleningen voor een bedrag van € 51 miljoen. Dit bedrag is samengesteld uit investeringen 2018 minus afschrijvingen 2018 plus herfinanciering van in het verleden afgesloten geldleningen.

Risicoanalyse

Ten aanzien van de rentekosten en -baten wordt er in de meerjarenbegroting geen bijzonder risico gelopen. De aflopende renteopbrengsten door aflossingen van de aan woningcorporaties en Stadsverwarming verstrekte leningen, zijn structureel ingepast. Verder maakt Purmerend geen gebruik van financiële derivaten bij het aantrekken van financiering.