Dit zijn de technische uitgangspunten die zijn gehanteerd bij het opstellen van de ramingen in deze begroting:
• De ontwikkeling van de loonkosten van de gemeenteambtenaren volgt de cao. Voor 2018 houden we ten opzichte van de vorige begroting, jaarschijf 2018, rekening met 3,44% hogere lasten per jaar. Dit is inclusief de effecten van de voorgestelde cao met de looptijd van 1 mei 2017 tot 1 januari 2019 en de per 1 januari 2018 verwachte stijging van de pensioenpremies. Voor 2019 en verder houden we rekening met 1,5% hogere lasten per jaar.
• De personeelsformatie is gebaseerd op het organogram per 1 april 2017. De ambtelijke functies begroten we tegen de functionele schaal met een anciënniteit van trede 10.
• Voor de reguliere subsidies (niet-specifieke subsidies, waarderingssubsidies of subsidies niet vallend onder het beleid van het domein maatschappelijk) houden we rekening met een indexatie van 1,5%.
• De kosten van derden zijn goederen en diensten die aan de gemeente worden geleverd. Het gaat hier bijvoorbeeld om de kosten van energie, kantoorartikelen, accountantsdiensten, onderhoud aan gebouwen en infrastructuur, schoonmaak en softwarelicenties. In afwijking van de CBS-indexering gaan we uit van een jaarlijkse groei van 1,0%. Hiermee onderstrepen we de blijvende inzet om goedkoper en met een hogere kwaliteit in te kopen. In de budgetten is de groei niet functioneel verwerkt. In het geval van excessieve stijgingen kan met onderbouwing aanspraak worden gemaakt op de collectieve stelpost. Reguliere stijgingen dienen binnen het betreffende programma/product te worden opgevangen.
• We gaan uit van kostendekkende tarieven voor heffingen en leges. Uitzonderingen hierop zijn de tarieven die jaarlijks door de Rijksoverheid worden bepaald zoals onder andere de tarieven voor aktes uit de registers van de burgelijke stand en de maximale tarieven voor reisdocumenten.
• De (on-)roerende zaakbelastingen (OZB/RZB) stijgen jaarlijks nominaal met de consumentenprijsindex (CPI) zoals gepubliceerd door het CBS in januari van het jaar voorafgaand aan de begroting. Voor 2018 bedraagt de indexering 1,6% (CPI januari 2017). In de meerjarenraming gaan we voor de jaren na 2018 uit van 1,5%. Dit passen we bij de volgende kaderbrief aan op basis van de CPI van januari 2018.
• Daarnaast houden we rekening met het bouwvolume in de stad.
• In het kader van de Financiële verordening kiezen we voor een omslagrente. Voor de meerjarenbegroting 2018-2021 gaat deze van 3% naar 2,5%. Dit percentage gebruiken we ook als uitgangspunt voor de berekening van de lasten van (toekomstige) investeringen.
• Voor de doorberekening van rente aan Bouwgronden in exploitatie (BIE' s) is de toegestane toe te rekenen rente gebaseerd op de daadwerkelijk te betalen rente over het vreemd vermogen. Hierbij wordt het gewogen gemiddelde rentepercentage van de bestaande leningenportefeuille naar de verhouding vreemd vermogen/totaal vermogen berekend. Om te voorkomen dat de renteparameter jaarlijks fluctueert, kiezen we in de meerjarenprognose voor een stabiel rentepercentage van 2%.
• De afschrijving van de vaste activa vindt lineair plaats. Voor het afschrijven van de vaste activa hanteren we de afschrijvingstermijnen uit de Financiële verordening. De afschrijvingen starten in het jaar na ingebruikname. Op gronden en terreinen schrijven we niet af. Investeringen met een ondergrens beneden € 25.000 nemen we rechtstreeks in de exploitatie op, uitgezonderd de jaarlijkse vervanging van kleinere auto’s die samen worden geactiveerd. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.
• Voor verbonden partijen gaan we uit van dezelfde financiële uitgangspunten als voor de eigen begroting. De budgetten worden dus ook geïndexeerd. Het betreft het ISW, de Veiligheidsregio, de Metropoolregio Amsterdam, de GGD, BaanStede, de Omgevingsdienst IJmond, het streekarchief en het recreatieschap Twiske-Waterland. De meerjarenbegrotingen van de verbonden partijen hebben we verwerkt zoals aangegeven in de zienswijze die door u is vastgesteld.
Autonome ontwikkelingen en niet-autonome ontwikkelingen
De volgende ontwikkelingen zien we als autonome ontwikkelingen en zijn direct verwerkt in het financieel kader:
• Dalende of stijgende cliëntenaantallen (bijvoorbeeld WWB, Wmo-voorzieningen) leiden tot navenante aanpassing van de ambtelijke formatie.
• Uitbreiding of krimp van het areaal (in beheer zijnde wegen, straten, groen, meubilair en kunstwerken) zodat het bestaande beheer niet in kwaliteitsniveau hoeft te worden aangepast.
• Leerlingenprognoses met een effect op de benodigde hoeveelheid. Dit geldt onder andere voor het leerlingenvervoer en onderwijshuisvesting.
• Ontwikkelingen (af- en/of toename) uitkering uit het gemeentefonds (areaal/accres).
• Vervanging van voertuigen en installaties via vervangingsinvesteringen.
Niet-autonome ontwikkelingen zijn:
• Wijzigingen in de kostentoerekening voor wat betreft het effect op de tariefsverhogingen. Tariefswijzigingen zijn, afgezien van aanpassing aan de inflatie, altijd een keuze.
• Voorstellen waarin het beleid wordt gewijzigd of wanneer nieuwe initiatieven ten opzichte van de meerjarenbegroting 2017-2020 worden gedaan.
• Dalende rijksinkomsten voor specifieke taken. Het uitgangspunt bij rijksinkomsten is dat het gemeentelijk aandeel in de kosten niet stijgt. Bij een dreigende stijging wordt een bezuiniging als keuze aan de raad voorgelegd.
Tabel samenvatting uitgangspunten 2018-2021:
Loonontwikkeling 2018 | 3,44% |
Loonontwikkeling 2019-2021 | 1,50% |
Prijs-/inflatieontwikkeling | 1,00% |
Omslagrente | 2,50% |
Rente voor grondexploitaties | 2,00% |
Subsidies gesubsidieerde instellingen | 1,50% |
(On-)roerende zaakbelastingen (OZB/RZB) 2018 (CBS-CPI januari 2017) | 1,60% |
Gemeentelijke heffingen en leges 2018 (maar niet meer dan kostendekkend) | 3,44% |
Gemeentelijke heffingen, leges en belastingen 2019-2021 | 1,50% |